Labels

woensdag 30 juni 2010

Tot in de eeuwigheid

de tijd is eindig, maar valt steeds uiteen
om in cirkels terug te keren.

zo houd je genoeg over voor
de eeuwig- en oneindigheid (de slang die in zijn
staart bijt, het nooit-vergaan van deeltjes)

maar de dromen die wij vullen zijn
slechts utopieën aan een menselijke horizon. met
mijn dood waaieren mijn atomen uiteen
en vormen wolken van waterstofgas

en meer, teveel om op te noemen, hoeveel
ik zou kunnen zijn - verdeeld in ontelbaar
veel stukjes

en weer draait de tijd, vervalt ze, ontdekt
ze en herinnert ze.

maar misschien zijn er zielen, opgebouwd uit
zachte laagjes stof. even onverwoestbaar als
atomen,

even onnavolgbaar als het vangen van
een regenboog of de voetstappen in het zand,

die dan vallen en pulseren. hartenklop van het
universum (noem het leven, noem het
liefde, noem het gedachtegang)

en misschien dat mijn deeltjes de jouwe ooit
ontmoeten zullen in het zacht fonkelen van een
gaswolk of het lichaam van een
buitenaards wezen

dan hoop ik dat ze samen delen, samen zijn
zich een liefde herinneren van

verloren tijden

donderdag 17 juni 2010

Stoepkrijt


Ik tekende hartjes op de kinderkopjes voor je huis. Ik gaf ze vleugels en vertelde mijzelf dat ze zouden zweven. In het holst van de nacht zouden ze zachtjes opstijgen naar je slaapkamerraam.

Magische spreuken fluisterend knielde ik neer bij de rozige vormen. Spoedig zouden zij langs je wangen strelen en door je wimpers glippen, op weg naar je dromen. Fluisterend over mijn liefde, vervlechtend in een romantisch duet.

(Misschien zou dat je overtuigen.)

De volgende ochtend trof ik de stoep nat aan. Mijn hartjes waren op de stoep gestorven en hun duizenden tinten waren weggespoeld. Ik huilde.

(Niet om mijn tekeningen, maar om de krijtstrepen op jouw gezicht.)



Nieuwe layout, oud prozaatje. ;)

dinsdag 15 juni 2010

Arabisch meisje


Tussen de soepele ochtendgeluiden wringt zich een meisje
door. Krantenknipsels vullen haar hoofd met
schreeuwerige teksten
en haar rokken met wind van

ver.

Later vormt haar voorhoofd een afdruk op raam. De tram
ringelt
zich verder tussen mensen te voet. Haar gezicht
naar achter, nagels
krassen figuurtjes in de kwallige vetvlek

van waar zij was.

Dit allemaal bewijst haar, wereldburger van
afkomst, haar lange haren beetje verwart vandaag,
de kam vergeten.

Op het raam staat een dinosaurus Rex voor haar
laatste halte- een vreemde
vloek blijft nog even hangen, voor ze de tram

uitdrijft - haar silhouet de massa
in.

Pianomuziek

Hij sloot zijn ogen en voelde hoe slanke vingers zijn lichaam streelden. Hun tedere dans vervulde de ruimte met muziek, raakten hem aan, gleden over zijn lichaam tot hij het diep in zich voelde pulseren voor ze weer loslieten. Aantrekken, afstoten, toonladders vulden de ruimte, omhulden hem, dansten om zijn lompe armen, zuchtten in zijn gezicht.

Ze verleidden hem: de jongen in het midden van de ruimte.



Die jongen was ik en later zou ik mijn leeftijd beschrijven als zeventien jaar, drie maanden, vijf dagen.

Ik zing nog steeds mee op oude liedjes van Abba, die ik grijsdraai omdat ze me bovenal niet herinneren aan die tijd. Er is echter één regel die er steeds uitspringt:

‘Nothing can capture a heart like a melody can’

En niets ving mijn hart als toen de muziek. De muziek uit de lenige vingers, steeds opnieuw de ruimte vullend en steeds opnieuw mijn jongensachtige ademhaling, die de tonen mijn borstkas inzoog tot ze rondjes fladderden door mijn hart.

Ik heb er moeite mee, maar het wordt tijd mijn verhaal op te schrijven. Ik duik weer terug in de oude nevelige mist die ik heb proberen te ontwijken, maar zich steeds opnieuw opdringt:

mijn eerste liefde.

Het zijn herinneringen die terugkomen, als de nacht over het land gevallen is. Hier kun je de immense stilte op je huid voelen drukken, en dwars door de stilte heen neurie ik melodietjes. Half onbewust, half fluitend soms, maar bovenal datzelfde nummer weer. Ik kan het niet vergeten en het staat in mijn ogen nog steeds verbonden met alles. Elke toon staat gegraveerd in mijn ziel met het zachtste penseel dat je je voor zou kunnen stellen.

‘Je bent zo mooi…’ zijn stem was diep en zacht, voegde zich bijna naar de wierookachtige lucht in de kerk, terwijl zijn blauwe ogen even schitterden in het caleidoscopische licht. Een rilling trok langs de ruggengraat van de jongen, terwijl hij even zijn adem inhield. Stilhield, afwachtte. Maar de man zweeg verder en zijn blik verborg zich achter zijn lange wimpers.

Hoe behendig kunnen handen zijn, dat ze onmogelijk te vangen zijn in welke beschrijving dan ook? De jongen op de rand van het bed, schetsend, schetsend. Duizenden tekeningen van mijn hand, handen, vingers, nagels, zachte rondingen, ruwe basislijnen, subtiele golvingen - het potlood draaide en wrong en streelde maar nooit ving het de magie van zijn handen. Zijn vingers, zijn motoriek, zelfs in de schaduwen lag nog muziek verborgen. Die avonden sluimeren nog steeds in mijn herinneringen, waarin het volledig stil was. Ik wenste me alleen nog in zijn opzwepende melodieën te koesteren, zo erg dat ik verder niets dat stilte prefereerde.


Het was mijn moeder die voorstelde op pianoles te gaan. Ze hoopte dat het me minder gesloten zou maken, alsof ik een oester was die opengebroken moest worden om bij de glinsterende parel te komen. In mijn wiskundige liefde en mensenschuwende aanleg zag ze meer verdriet dan ik toen kende, ik was immers slechts een grijze schim en mijn leven werd overschaduwt door gelatenheid en gemoedsrust. Voor haar echter waren het tekenen van een op handen zijnde storm en ze rustte niet voor ik de muziek zou leren kennen. Achteraf gezien heeft het me inderdaad geopend, het heeft mijn hart opengebroken en is er nooit meer weggegaan.

De storm kwam later pas.

Aan Kariem

vaak moest ik aan je moeder denken, aan
haar dijen bevlek met stukjes bloed
en leven. aan de kringen die je jongste jaren
tekende in haar huid,

vooral als in je ogen de sterrenhemel was. je
bezong de vogels, maar haatte de vader wiens ogen
je had. wie ben je, Kariem

wie was je. toen in het plooien van je
huid nog moederbloed kleefde. in een wiegje van
eendendons urineerde en at,
toen je wel lippen, maar nog geen woorden had.



wie was je Kariem, vertel me dat.