Ze hadden voor haar een kamer op de groei gekocht,
waar haar tenen nog even konden uitstrekken
voordat ze de wanden zouden raken:
die leeg waren van vochtplekken of schimmeldraden
die leeg waren van geschiedenis of ademtocht.
Op de dag dat alle bomen zwijgen,
met bladeren verstard in de wind,
en alle wateren blijven,
op hun plek, rond de uitgesleten gaten.
En alle riet werd goud in de morgen
en zilver in de dag
en blinkend als liefde in de nacht.
En jij dreef in je mandje op dat water
gelijk Mozes.
En jij had met je handjes beminning op mijn rug getekend.
En jij wist alle bochten in alle magen van elke koe.
Dan nog waren er wateren en zeeën en verre werelden
waarin de mensen besloten
dat het Nooit Meer ochtend werd.
Dat de avond stierf
in een bed
ingewreven met bloed.
Prins William uit Engeland was zojuist in de bruidsuite aanbeland, het was er zo rommelig, hij ging er spontaan van zweten en riep: ‘wie heeft hier zo lopen Kate-en!’