Even nog een stilte:
een dienblad vol kopjes
waarvan de schaduwen langzaam
de nacht tegemoet dansten,
terwijl deze nog een uur of wat
op de drempel twijfelde.
Je had planten in je ogen zei je,
maar waarom dan -
waarom planten als je ook vissen kunt hebben
en het bubbelige kunt bezweren
van de meerval en de pieterman,
in plaats van onkruidtrekkend
in het plaatselijk blikkenveld.
De zeevogels traag
in de lucht gekerfd:
hun vleugels verstard
en hun roep
onbedaarlijk
als de horizon
de ruimte tart.
Ik zou niet willen dat je giftige appels at
- komkommer of taugé, het is mij om het even -
de heksen zouden komen.
Je bent te bruin
te lief
te zacht.
Je hebt al bijna borsten.
En als je toch langzaam loslaat
van je lijmlaagje,
zullen we de spijkers scherpen,
zullen we je verzekeren
van altijd-hieren nimmer elders.
En toen je nog niet leefde maar
toch ook niet dood was
- om dood te zijn moet men sterven -
en je toen je vooruit liep op de zaken,
de moleculen in een kersenboom was
maar nog niet jezelf: jij, jij was dus niets.
adem
leef
sterf
Maar wanneer je ophoudt dood te zijn
en begint met niets te worden
en je moleculen in de grond
en je tanden en je haren en alles
dan wordt dat opnieuw
een kersenboom
en dan:
een jij.